Sint-Maartensdijk, Hof te
VOLLEDIG [?]
algemeen | omschrijving | bezits- en bouwgeschiedenis | afbeeldingen, literatuur en documentatie | verdere informatie | terug naar de lijst
Object
Sint-Maartensdijk, Hof te
Sint-Maartensdijk, Hof te
Locatie
Adres: N.v.t.
Sint-Maartensdijk
Gemeente Tholen
Provincie Zeeland
Het Hof te Sint-Maartensdijk lag ten noorden van de gelijknamige plaats in de gemeente Tholen, ter hoogte van de Wouthoekweg en ten westen van de Provinciale weg (N286).
Adres: N.v.t.
Sint-Maartensdijk
Gemeente Tholen
Provincie Zeeland
Het Hof te Sint-Maartensdijk lag ten noorden van de gelijknamige plaats in de gemeente Tholen, ter hoogte van de Wouthoekweg en ten westen van de Provinciale weg (N286).
Typologie
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het Hof te Sint-Maartensdijk een vierkant kasteel was.
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het Hof te Sint-Maartensdijk een vierkant kasteel was.
Etymologie
Het kasteel is vernoemd naar de plaats waarbij het gelegen was.
Het kasteel is vernoemd naar de plaats waarbij het gelegen was.
Huidige situatie
Laatst bijgewerkt: 01-03-2012
Huidige functie:
Van het Hof te St.-Maartensdijk resteert na de afbraak in 1818/19 alleen nog een deel van de slotgracht en het ‘kasteeleiland’ (voorburchtterrein). Het terrein van de stoeterij wordt nu (deels) in beslag genomen door een parkeerterrein van het nabije zorgcentrum.
Laatst bijgewerkt: 01-03-2012
Huidige functie:
Van het Hof te St.-Maartensdijk resteert na de afbraak in 1818/19 alleen nog een deel van de slotgracht en het ‘kasteeleiland’ (voorburchtterrein). Het terrein van de stoeterij wordt nu (deels) in beslag genomen door een parkeerterrein van het nabije zorgcentrum.
Toestand van het middeleeuwse kasteel
Zichtbaar:
Zichtbaar:
Grondgebruik:
Een groot gedeelte van de grachten is nog zichtbaar. Ook bevinden zich nog fundamenten onder het maaiveld, zoals onderzoek van de voormalige ROB uitgewezen heeft.
Zichtbaar:
Zichtbaar:
Grondgebruik:
Een groot gedeelte van de grachten is nog zichtbaar. Ook bevinden zich nog fundamenten onder het maaiveld, zoals onderzoek van de voormalige ROB uitgewezen heeft.
Afmetingen
Het totale terrein inclusief de grachten mat ca. 45 (N) x 110 (O) x 85 (Z) x 130 (W). De hoofdburcht had een afmeting van ca. 45 x 40 m, en de voorburcht mat ca. 80 (N) x 40 (O) x 70 (Z) x 60 (W) m. Deze maten zijn excl. de stoeterij ten W. van de voorburcht.
Het totale terrein inclusief de grachten mat ca. 45 (N) x 110 (O) x 85 (Z) x 130 (W). De hoofdburcht had een afmeting van ca. 45 x 40 m, en de voorburcht mat ca. 80 (N) x 40 (O) x 70 (Z) x 60 (W) m. Deze maten zijn excl. de stoeterij ten W. van de voorburcht.
Oudste vermelding
Datum: 1374
Bron: NA, NDR AB, inv.nr 464.374
"Citaat is niet voorhanden"
Hertog Albrecht, ruwaard van Henegouwen, Holland en Zeeland, beleent Frank I van Borsele met het huis te Sint-Maartensdijk, het dorp daarbij en de erven binnen de uiterste singel (van het dorp) tot in de Borden (=Pluimpot) als onversterfelijk leen, en bovendien met het ambacht ter grootte van 16 gemeten waarbinnen het huis en het dorp gelegen zijn met de hoge heerlijkheid, nadat Frank van Borsele dit alles aan de graaf had opgedragen.
Datum: 1374
Bron: NA, NDR AB, inv.nr 464.374
"Citaat is niet voorhanden"
Hertog Albrecht, ruwaard van Henegouwen, Holland en Zeeland, beleent Frank I van Borsele met het huis te Sint-Maartensdijk, het dorp daarbij en de erven binnen de uiterste singel (van het dorp) tot in de Borden (=Pluimpot) als onversterfelijk leen, en bovendien met het ambacht ter grootte van 16 gemeten waarbinnen het huis en het dorp gelegen zijn met de hoge heerlijkheid, nadat Frank van Borsele dit alles aan de graaf had opgedragen.
Bezitsgeschiedenis
Floris I van Borsele was in mei 1354 ambachtsheer van Sint-Maartensdijk, en had zijn bezittingen te St.-Maartensdijk gekocht van zijn vroegere opponent Pieter Gerontsz van Overbordene, De oudste vermelding van een kasteel, het Hof te Maartensdijk, dateert uit 1374. In dat jaar draagt Frank I van Borssele (broer van Floris en onder meer lid van de grafelijke raad en tussen 1362 en 1365 tijdelijk stadhouder in Zeeland) het huis, het dorp en zestien gemeten ambacht te St.-Maartensdijk op aan de graaf van Holland en krijgt het met de hoge heerlijkheid terug als onversterfelijk leen. In formele zin was Frank daarmee de eerste heer van St.-Maartensdijk, een hoge heerlijkheid die integraal op de oudste zoon zou vererven, en alleen bij ontstentenis van mannelijk nageslacht op dochters of andere verwanten. Franks zoon Floris II volgde hem in 1386 op als heer van St.-Maartensdijk. In 1418 werd hij door Jacoba van Beieren en haar toenmalige echtgenoot Jan van Brabant benoemd tot ruwaard over Zeeland; ze gaven hem ook het land en de hoge heerlijkheid van St.-Maartensdijk en het ambacht Scherpenisse als een onversterfelijk erfleen. Na Floris’ dood in 1422 kwam St.-Maartensdijk aan zijn zoon Frank (II). Na diens dood in 1470 vererfden het stamgoed St.-Maartensdijk met Scherpenisse en Franks verdere Stichtse en Brabantse leenbezittingen aan zijn zus Alienora van Borssele (gest. 1485), die St.-Maartensdijk stadsrechten toekende. Na haar dood kwam de heerlijkheid achtereenvolgens aan haar achterkleinzoon Floris van Egmond, graaf van Buren (gest. 1539), diens zoon Maximiliaan van Egmond (gest. 1548) en diens dochter Anna van Egmond (gest. 1558), de eerste vrouw van Willem van Oranje. Na haar dood vererfden haar Zeeuwse goederen op hun zoon prins Philips Willem. Stad en heerlijkheid bleven sindsdien in handen der Oranjes (de huidige koningin Beatrix voert nog de titel vrouwe van St.-Maartensdijk). De Van Egmonds en Oranjes kwamen maar sporadisch op het kasteel.
Floris I van Borsele was in mei 1354 ambachtsheer van Sint-Maartensdijk, en had zijn bezittingen te St.-Maartensdijk gekocht van zijn vroegere opponent Pieter Gerontsz van Overbordene, De oudste vermelding van een kasteel, het Hof te Maartensdijk, dateert uit 1374. In dat jaar draagt Frank I van Borssele (broer van Floris en onder meer lid van de grafelijke raad en tussen 1362 en 1365 tijdelijk stadhouder in Zeeland) het huis, het dorp en zestien gemeten ambacht te St.-Maartensdijk op aan de graaf van Holland en krijgt het met de hoge heerlijkheid terug als onversterfelijk leen. In formele zin was Frank daarmee de eerste heer van St.-Maartensdijk, een hoge heerlijkheid die integraal op de oudste zoon zou vererven, en alleen bij ontstentenis van mannelijk nageslacht op dochters of andere verwanten. Franks zoon Floris II volgde hem in 1386 op als heer van St.-Maartensdijk. In 1418 werd hij door Jacoba van Beieren en haar toenmalige echtgenoot Jan van Brabant benoemd tot ruwaard over Zeeland; ze gaven hem ook het land en de hoge heerlijkheid van St.-Maartensdijk en het ambacht Scherpenisse als een onversterfelijk erfleen. Na Floris’ dood in 1422 kwam St.-Maartensdijk aan zijn zoon Frank (II). Na diens dood in 1470 vererfden het stamgoed St.-Maartensdijk met Scherpenisse en Franks verdere Stichtse en Brabantse leenbezittingen aan zijn zus Alienora van Borssele (gest. 1485), die St.-Maartensdijk stadsrechten toekende. Na haar dood kwam de heerlijkheid achtereenvolgens aan haar achterkleinzoon Floris van Egmond, graaf van Buren (gest. 1539), diens zoon Maximiliaan van Egmond (gest. 1548) en diens dochter Anna van Egmond (gest. 1558), de eerste vrouw van Willem van Oranje. Na haar dood vererfden haar Zeeuwse goederen op hun zoon prins Philips Willem. Stad en heerlijkheid bleven sindsdien in handen der Oranjes (de huidige koningin Beatrix voert nog de titel vrouwe van St.-Maartensdijk). De Van Egmonds en Oranjes kwamen maar sporadisch op het kasteel.
Historische betekenis
Het Hof te St.-Maartensdijk was één van de residenties en het stamgoed van Frank II van Borssele (ca. 1396-1470), één der belangrijkste Zeeuwse edelen van zijn tijd. Hij bekleedde onder Filips de Goede geruime tijd belangrijke functies, zoals kapitein over Zeeland. Frank van Borssele verbleef o.m. in 1437/38, 1440 en 1455 op het kasteel; tot 1437 was het zijn primaire verblijfplaats. Zijn echtgenote Jacoba van Beieren verbleef in 1434, niet lang voor haar dood, eveneens op het kasteel. Naar haar wordt het Hof te St.-Maartensdijk ook wel ‘het kasteel van Jacoba van Beieren’ genoemd. Frank verwierf de heerlijkheid van Voorne en verkreeg door zijn huwelijk met Jacoba de titel ‘graaf van Oostervant’. Het zwaartepunt van Franks activiteiten verlegde zich toen naar Brielle en daarmee werd het kasteel te St.-Maartensdijk minder belangrijk. Het bleef echter een politiek en diplomatiek centrum, bezocht door edelen, adviseurs van Frank van Borssele en andere bezoekers. De heer van Bergen op Zoom had er een eigen kamer. De rekeningen van Franks hofmeesters en rentmeesters vormen een belangrijke informatiebron over het adellijke hofleven in de late middeleeuwen in de regio.
Het Hof te St.-Maartensdijk was één van de residenties en het stamgoed van Frank II van Borssele (ca. 1396-1470), één der belangrijkste Zeeuwse edelen van zijn tijd. Hij bekleedde onder Filips de Goede geruime tijd belangrijke functies, zoals kapitein over Zeeland. Frank van Borssele verbleef o.m. in 1437/38, 1440 en 1455 op het kasteel; tot 1437 was het zijn primaire verblijfplaats. Zijn echtgenote Jacoba van Beieren verbleef in 1434, niet lang voor haar dood, eveneens op het kasteel. Naar haar wordt het Hof te St.-Maartensdijk ook wel ‘het kasteel van Jacoba van Beieren’ genoemd. Frank verwierf de heerlijkheid van Voorne en verkreeg door zijn huwelijk met Jacoba de titel ‘graaf van Oostervant’. Het zwaartepunt van Franks activiteiten verlegde zich toen naar Brielle en daarmee werd het kasteel te St.-Maartensdijk minder belangrijk. Het bleef echter een politiek en diplomatiek centrum, bezocht door edelen, adviseurs van Frank van Borssele en andere bezoekers. De heer van Bergen op Zoom had er een eigen kamer. De rekeningen van Franks hofmeesters en rentmeesters vormen een belangrijke informatiebron over het adellijke hofleven in de late middeleeuwen in de regio.
Bouwgeschiedenis
De oudste vermelding van het kasteel dateert uit 1374. Het kasteel bestond toen al en op basis van archeologisch onderzoek is het niet ondenkbaar dat het kasteel al in de 13e eeuw bestond. Het kasteelterrein bestond blijkens archeologische, schriftelijke en iconografische bronnen uit vier afzonderlijke onderdelen: voorburcht, hoofdburcht, stoeterij en tuin. De eerstgenoemde drie onderdelen zijn archeologisch onderzocht in vier campagnes: 1965/66 (voorburcht), 1967 (stoeterij ten westen van de voorburcht), 1968 (hoofdburcht), 2002-2003 (stoeterij). De eerste drie onderzoeken vonden plaats o.l.v. J.G.N. Renaud door de ROB, het vierde door ArcheoMedia. Op basis van de opgravingen is een onderscheid in vier afzonderlijke bouwfasen aan te geven. De eerste en oudste fase ligt in de noordoosthoek van de hoofdburcht en bestaat uit zeer zware funderingen van twee haaks op elkaar staande muren met een gemiddelde dikte van 2,5 m en hierbinnen een tonput, die blijkens aangetroffen vondstmateriaal in de tweede helft van de 14e eeuw buiten gebruik is geraakt. Deze oudste fase kan samenvallen met de oudste, 13e-eeuwse zetel van de Van Overbordenes; maar mogelijk heeft hiervoor niet dit kasteel maar één van de mottes of vliedbergen in de nabije omgeving gediend. Tijdens de tweede fase wordt de hoofdburcht als zetel van de Van Overbordenes (voor 1354) verbouwd tot een onregelmatig gevormd, vierhoekig kasteel met vier of vijf halfronde torens en twee kleinere torens, op onregelmatige afstanden van elkaar geplaatst. De voorburcht krijgt in deze fase een duidelijke rechthoekige vorm en wordt voorzien van een weergang op bogen. Ook op de voorburcht zijn resten van oudere structuren aangetroffen, zoals een weergang aan de oost- en zuidzijde. De derde fase, na 1359, behelst een modernisering van het complex met een verschuiving naar wooncomfort; deze fase is waarschijnlijk op het conto van de Van Borsseles te schrijven. Onder Frank II van Borssele (vanaf 1422) zal het terrein zijn heringericht en zijn waarschijnlijk de stoeterij ten westen van de voorburcht en de tuin ten noordoosten ervan aangelegd. De stoeterij bestond in elk geval uit een groot driebeukig stalgebouw van 30 x 12 m, een maarschalkswoning en een drenkplaats met geplaveid talud aan de zuidzijde van de stal. Ter hoogte hiervan is een ronde structuur aangetroffen, mogelijk de fundering van een duiventoren die op een perspectiefkaart van het kasteel en omgeving (1621) nog te zien is. De westkant van de stal was over een oudere ommuurde kuil gebouwd, die door middel van een overdekt kanaal verbonden was met een brouwhuis. De stoeterij stond op een ommuurd terrein en was via een stenen brughoofd en een houten brug verbonden met het buitenterrein. Ook buiten de stal hadden grotere delen van de stoeterij een keistenen verharding. De muur tussen de gebouwen aan de noordzijde en de zuidoostelijke toren van de nog wel door een gracht omgeven hoofdburcht heeft op de al genoemde afbeelding van het kasteel uit 1621 eerder het karakter van de keermuur, ter voorkoming van het afschuiven van grond van het hoofdburchtterrein in de gracht. Een soortgelijke muur met steunberen aan de buitenzijde is ook aan de oost- en zuidzijde van het voorburchtcomplex aangetroffen. Het is niet duidelijk in hoeverre de beide poorttorens van de voorburcht aan de tweede of derde fase dienen te worden toegeschreven. Gezien hun eenvormigheid en positionering tegenover elkaar zullen ze gelijktijdig zijn opgetrokken. De vierde fase omvat latere aanpassingen zoals de jongste aanzienlijke ingreep: de bouw van een kapel op de voorburcht in 1632. Eveneens uit de 17e eeuw dateert een tuinmanswoning op het voorburchtterrein, die ook in gebruik was als cachot en gijzelkamer. Op de voorburcht bevonden zich blijkens het archeologisch onderzoek in vgl. met beschikbare afbeeldingen de volgende gebouwen: 1) de westelijke poorttoren die toegang gaf tot de brug naar de stoeterij, sterk gelijkend op de poorttoren in het verlengde aan de andere zijde van de voorburcht; 2) twee gebouwen met zadeldaken (te zien op de afb. uit 1621) waarvan twee kelders zijn teruggevonden, met een gemak aan de grachtzijde; 3) een rechthoekig gebouw van ca. 17 x 8 m (afbn. 1621, 1743), met sporen van een binnenindeling en vloerrestanten; 4) een gebouw van 9,5 x 5 m direct ten zuiden van genoemd langwerpig gebouw (afbn. 1621, 1743); 5) een muur van 13,5 m die aansloot op een gebouw van 26 x 8 m, waarvan het westelijk deel jonger is dan het oostelijk deel; vergelijking van de afbeeldingen van 1621 en 1743 leert dat de situatie door de bouw van de kapel in 1632 (waarbij ook een gemak is aangetroffen) veranderd is; 6) kleinere gebouwen verder naar het oosten, te weten een door een noord-zuid lopende muur in tweeën gedeeld rechthoekig gebouw met kelder en in de zuidhoek een in verband gemetselde kleinere, vierkante toren, een polygonale toren en de genoemde (tweede) poorttoren; 7) een vierkant torentje in de zuidoosthoek (afbn. 1621 en, in gewijzigde vorm, 1743); 8) een hoektorentje aan de binnenzijde van de voorburcht direct naast de poorttoren (afbn 1621 en 1743); 9) een waarschijnlijk al voor 1620 gesloopt rechthoekig gebouw van 18,5 x 6 m. De genoemde gebouwen op de voorburcht zijn te onderscheiden in woon- en werkvertrekken: semi-huisvormige gebouwen, al dan niet met trapgevel, kunnen worden aangemerkt als verblijfsruimten en de zaalvormige gebouwen zullen eerder een stal-, werk- of opslagfunctie hebben gehad. De hoofdburcht is als enige van de drie onderzochte delen van het kasteelterrein min of meer vlakdekkend opgegraven. Behalve de bovenbeschreven oudste delen in de noordoosthoek bevond zich op de noordwesthoek een grote toren met links en recht kleinere torens. In de zuidwesthoek lijkt een vierkante uitbouw te zijn geweest, met muren van minder dan 50 cm dik. Ter hoogte van de zuidoostvleugel maakten de twee naast elkaar geplaatste zware torens vermoedelijk deel uit van een poortgebouw. In een later stadium maakten de oost- en zuidvleugel plaats voor een muur met aan de grachtzijde steunberen op regelmatige afstand van elkaar. Van de gebouwen aan de noordoostvleugel van de hoofdburcht die op de afbeeldingen van 1621 en 1743 deels nog zijn te zien, zijn i.t.t. restanten van de oudere fase geen funderingen aangetroffen. Van het Hof te St.-Maartensdijk restte na de afbraak in 1818/19 alleen nog een deel van de slotgracht en het ‘kasteeleiland’ (voorburchtterrein). Het terrein van de hoofdburcht verkeerde in 1695 al in aanzienlijk verval; blijkens de stadsrekeningen is het gesloopt vanaf 1710. Na de afbraak van de overige opstallen in 1818/19 zijn de vrijgekomen bouwmaterialen verkocht. Het sloopbestek bepaalde dat de funderingen van de voorburchtbebouwing tot zes voet onder het maaiveld dienden te worden verwijderd, omdat de grond voor land- en tuinbouw zou worden ingezet en de ploegschaar geen hinder mocht ondervinden van de funderingen. Van 1828 tot 1832 was het terrein in gebruik als begraafplaats. Alleen een oude lindeboom en een al in de 17e eeuw genoemde tuinmanswoning (die ook diende als gevangenis en gijzelkamer) bleven na de sloop op de nederhof/voorburcht staan, totdat de boom aan ouderdom bezweek en de tuinmanswoning in 1963 werd gesloopt. Op het terrein van de voorburcht bouwde men een bungalow. In verband met deze nieuwe bestemming vond het eerste archeologisch onderzoek plaats (1965/66).
De oudste vermelding van het kasteel dateert uit 1374. Het kasteel bestond toen al en op basis van archeologisch onderzoek is het niet ondenkbaar dat het kasteel al in de 13e eeuw bestond. Het kasteelterrein bestond blijkens archeologische, schriftelijke en iconografische bronnen uit vier afzonderlijke onderdelen: voorburcht, hoofdburcht, stoeterij en tuin. De eerstgenoemde drie onderdelen zijn archeologisch onderzocht in vier campagnes: 1965/66 (voorburcht), 1967 (stoeterij ten westen van de voorburcht), 1968 (hoofdburcht), 2002-2003 (stoeterij). De eerste drie onderzoeken vonden plaats o.l.v. J.G.N. Renaud door de ROB, het vierde door ArcheoMedia. Op basis van de opgravingen is een onderscheid in vier afzonderlijke bouwfasen aan te geven. De eerste en oudste fase ligt in de noordoosthoek van de hoofdburcht en bestaat uit zeer zware funderingen van twee haaks op elkaar staande muren met een gemiddelde dikte van 2,5 m en hierbinnen een tonput, die blijkens aangetroffen vondstmateriaal in de tweede helft van de 14e eeuw buiten gebruik is geraakt. Deze oudste fase kan samenvallen met de oudste, 13e-eeuwse zetel van de Van Overbordenes; maar mogelijk heeft hiervoor niet dit kasteel maar één van de mottes of vliedbergen in de nabije omgeving gediend. Tijdens de tweede fase wordt de hoofdburcht als zetel van de Van Overbordenes (voor 1354) verbouwd tot een onregelmatig gevormd, vierhoekig kasteel met vier of vijf halfronde torens en twee kleinere torens, op onregelmatige afstanden van elkaar geplaatst. De voorburcht krijgt in deze fase een duidelijke rechthoekige vorm en wordt voorzien van een weergang op bogen. Ook op de voorburcht zijn resten van oudere structuren aangetroffen, zoals een weergang aan de oost- en zuidzijde. De derde fase, na 1359, behelst een modernisering van het complex met een verschuiving naar wooncomfort; deze fase is waarschijnlijk op het conto van de Van Borsseles te schrijven. Onder Frank II van Borssele (vanaf 1422) zal het terrein zijn heringericht en zijn waarschijnlijk de stoeterij ten westen van de voorburcht en de tuin ten noordoosten ervan aangelegd. De stoeterij bestond in elk geval uit een groot driebeukig stalgebouw van 30 x 12 m, een maarschalkswoning en een drenkplaats met geplaveid talud aan de zuidzijde van de stal. Ter hoogte hiervan is een ronde structuur aangetroffen, mogelijk de fundering van een duiventoren die op een perspectiefkaart van het kasteel en omgeving (1621) nog te zien is. De westkant van de stal was over een oudere ommuurde kuil gebouwd, die door middel van een overdekt kanaal verbonden was met een brouwhuis. De stoeterij stond op een ommuurd terrein en was via een stenen brughoofd en een houten brug verbonden met het buitenterrein. Ook buiten de stal hadden grotere delen van de stoeterij een keistenen verharding. De muur tussen de gebouwen aan de noordzijde en de zuidoostelijke toren van de nog wel door een gracht omgeven hoofdburcht heeft op de al genoemde afbeelding van het kasteel uit 1621 eerder het karakter van de keermuur, ter voorkoming van het afschuiven van grond van het hoofdburchtterrein in de gracht. Een soortgelijke muur met steunberen aan de buitenzijde is ook aan de oost- en zuidzijde van het voorburchtcomplex aangetroffen. Het is niet duidelijk in hoeverre de beide poorttorens van de voorburcht aan de tweede of derde fase dienen te worden toegeschreven. Gezien hun eenvormigheid en positionering tegenover elkaar zullen ze gelijktijdig zijn opgetrokken. De vierde fase omvat latere aanpassingen zoals de jongste aanzienlijke ingreep: de bouw van een kapel op de voorburcht in 1632. Eveneens uit de 17e eeuw dateert een tuinmanswoning op het voorburchtterrein, die ook in gebruik was als cachot en gijzelkamer. Op de voorburcht bevonden zich blijkens het archeologisch onderzoek in vgl. met beschikbare afbeeldingen de volgende gebouwen: 1) de westelijke poorttoren die toegang gaf tot de brug naar de stoeterij, sterk gelijkend op de poorttoren in het verlengde aan de andere zijde van de voorburcht; 2) twee gebouwen met zadeldaken (te zien op de afb. uit 1621) waarvan twee kelders zijn teruggevonden, met een gemak aan de grachtzijde; 3) een rechthoekig gebouw van ca. 17 x 8 m (afbn. 1621, 1743), met sporen van een binnenindeling en vloerrestanten; 4) een gebouw van 9,5 x 5 m direct ten zuiden van genoemd langwerpig gebouw (afbn. 1621, 1743); 5) een muur van 13,5 m die aansloot op een gebouw van 26 x 8 m, waarvan het westelijk deel jonger is dan het oostelijk deel; vergelijking van de afbeeldingen van 1621 en 1743 leert dat de situatie door de bouw van de kapel in 1632 (waarbij ook een gemak is aangetroffen) veranderd is; 6) kleinere gebouwen verder naar het oosten, te weten een door een noord-zuid lopende muur in tweeën gedeeld rechthoekig gebouw met kelder en in de zuidhoek een in verband gemetselde kleinere, vierkante toren, een polygonale toren en de genoemde (tweede) poorttoren; 7) een vierkant torentje in de zuidoosthoek (afbn. 1621 en, in gewijzigde vorm, 1743); 8) een hoektorentje aan de binnenzijde van de voorburcht direct naast de poorttoren (afbn 1621 en 1743); 9) een waarschijnlijk al voor 1620 gesloopt rechthoekig gebouw van 18,5 x 6 m. De genoemde gebouwen op de voorburcht zijn te onderscheiden in woon- en werkvertrekken: semi-huisvormige gebouwen, al dan niet met trapgevel, kunnen worden aangemerkt als verblijfsruimten en de zaalvormige gebouwen zullen eerder een stal-, werk- of opslagfunctie hebben gehad. De hoofdburcht is als enige van de drie onderzochte delen van het kasteelterrein min of meer vlakdekkend opgegraven. Behalve de bovenbeschreven oudste delen in de noordoosthoek bevond zich op de noordwesthoek een grote toren met links en recht kleinere torens. In de zuidwesthoek lijkt een vierkante uitbouw te zijn geweest, met muren van minder dan 50 cm dik. Ter hoogte van de zuidoostvleugel maakten de twee naast elkaar geplaatste zware torens vermoedelijk deel uit van een poortgebouw. In een later stadium maakten de oost- en zuidvleugel plaats voor een muur met aan de grachtzijde steunberen op regelmatige afstand van elkaar. Van de gebouwen aan de noordoostvleugel van de hoofdburcht die op de afbeeldingen van 1621 en 1743 deels nog zijn te zien, zijn i.t.t. restanten van de oudere fase geen funderingen aangetroffen. Van het Hof te St.-Maartensdijk restte na de afbraak in 1818/19 alleen nog een deel van de slotgracht en het ‘kasteeleiland’ (voorburchtterrein). Het terrein van de hoofdburcht verkeerde in 1695 al in aanzienlijk verval; blijkens de stadsrekeningen is het gesloopt vanaf 1710. Na de afbraak van de overige opstallen in 1818/19 zijn de vrijgekomen bouwmaterialen verkocht. Het sloopbestek bepaalde dat de funderingen van de voorburchtbebouwing tot zes voet onder het maaiveld dienden te worden verwijderd, omdat de grond voor land- en tuinbouw zou worden ingezet en de ploegschaar geen hinder mocht ondervinden van de funderingen. Van 1828 tot 1832 was het terrein in gebruik als begraafplaats. Alleen een oude lindeboom en een al in de 17e eeuw genoemde tuinmanswoning (die ook diende als gevangenis en gijzelkamer) bleven na de sloop op de nederhof/voorburcht staan, totdat de boom aan ouderdom bezweek en de tuinmanswoning in 1963 werd gesloopt. Op het terrein van de voorburcht bouwde men een bungalow. In verband met deze nieuwe bestemming vond het eerste archeologisch onderzoek plaats (1965/66).
Afbeeldingen
Plattegrond, ca. 1560, St. Maartensdijk, door Jacob van Deventer (http://www.kaartenenatlassen.nl/afbeelding/8500/1398, geraadpleegd op 03-11-2010 en Documentatiecentrum NKS, digitale documentatie).Plattegrond, 1621, Sint-Maartensdijk en het slot van de Oranjes in vogelvluchtperspectief, anoniem. NA inv. nr. VTH 34443, afgebeeld in: Zuurdeeg 2000, 24-25 en Den Hartog 2010, 18.Ontwerptekening, 1632, kapel op de voorburcht. NA, VTH 3446, afgebeeld in: Den Hartog 2010, 34. Plattegrond, 1639, Sint-Maartensdijk en het kasteel in vogelvluchtperspectief, kopie uit 1869 door P.J. Mulder. Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie Bodel Nijenhuis P 37 N 17, afgebeeld in: Den Hartog 2010, 30. St. Maertens-dyck, ca. 1650, Panorama van St.-Maartensdijk en het kasteel in ‘Speculum Zelandiae’, Nicolaas Visscher, afgebeeld in:Den Hartog 2010, 35. Plattegrond, 1695, het huis te St. Maartensdijk, Isaac Hildernisse, kopie achttiende eeuw. ZA/ZI-II-2035, afgebeeld in: Van den Broecke 1978, 156 en Den Hartog 2010, 36.Detail kasteelcomplex St.-Maartensdijk, 1696, uitsnede kaart door landmeters C. de Bye en C. Heron. NA, VTH 3444 , afgebeeld in: Den Hartog 2010, 38.Aanzicht van het kasteel van St.-Maartensdijk, 1696, gravure in Mattheus Smallegange, ‘Nieuwe Cronyk van Zeeland’. ZA/ZI-II-2038, afgebeeld in:Den Hartog 2010, 40. Kopergravures, 1743, Het Hof te St. Maartensdyk van buiten en van binnen op de stdstoren te zien, Etsen van tekeningen van C. Pronk, afgebeeld in:Zuurdeeg 2000, 33 en Den Hartog 2010, 42.‘Kaarte der Stadt en Kasteel van St. Maartensdyk A: 1744’, plattegrond door W.T. Hattinga, afgebeeld in:Den Hartog 2010, 43. Vogelvlucht, 1784, kasteel van st. Maartensdijk, gezien vanuit het oosten, kopie door Th. Verrijk, naar tekening van I. Hildernisse, 1695. ZA/ZI-II-2036 , afgebeeld in: Van den Broecke 1978, 157 en Den Hartog 2010, 37.Vogelvlucht, 1784, kasteel van St. Maartensdijk, gezien vanuit het westen, kopie door Th. Verrijk, naar tekening van I. Hildernisse, 1695. ZA/ZI-II-2037 , afgebeeld in: Van den Broecke 1978, 158 en Den Hartog 2010, 37.Gewassen pentekening, 18e eeuw, Kasteel St. Maartensdijk op ‘t Eijland Thoolen (situatie vóór 1696), door A. Rademaker, afgebeeld in:Beelaerts van Blokland 2006, 338 en Den Hartog 2010, 43. Plattegrond St.-Maartensdijk en het kasteel, 1807, in ‘Kaarteboek der stad en jurisdictie van St. Maartendijk’, J. Visser en F. Was. GA Tholen, afgebeeld in: Den Hartog 2010, 44, uitsnede 45. Kadastrale minuut, 1826, Gemeente Sint-Maartensdijk, Zeeland. Sectie E, blad 4, nr. 575 (http://watwaswaar.nl/#LM-Iu-8-ed-1v-1-293Y-1Geu---1Cu, geraadpleegd op 03-11-2010). Foto’s en (veld)tekeningen archeologisch onderzoek 1965/66, 1967, 1968, 2002/03. RCE/SCEZ, afgebeeld in: Den Hartog 2010 47 e.v.Google Earth foto, 2010, locatie terrein Hof te Sint-Maartensdijk (Documentatiecentrum NKS, digitale documentatie).
Plattegrond, ca. 1560, St. Maartensdijk, door Jacob van Deventer (http://www.kaartenenatlassen.nl/afbeelding/8500/1398, geraadpleegd op 03-11-2010 en Documentatiecentrum NKS, digitale documentatie).Plattegrond, 1621, Sint-Maartensdijk en het slot van de Oranjes in vogelvluchtperspectief, anoniem. NA inv. nr. VTH 34443, afgebeeld in: Zuurdeeg 2000, 24-25 en Den Hartog 2010, 18.Ontwerptekening, 1632, kapel op de voorburcht. NA, VTH 3446, afgebeeld in: Den Hartog 2010, 34. Plattegrond, 1639, Sint-Maartensdijk en het kasteel in vogelvluchtperspectief, kopie uit 1869 door P.J. Mulder. Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie Bodel Nijenhuis P 37 N 17, afgebeeld in: Den Hartog 2010, 30. St. Maertens-dyck, ca. 1650, Panorama van St.-Maartensdijk en het kasteel in ‘Speculum Zelandiae’, Nicolaas Visscher, afgebeeld in:Den Hartog 2010, 35. Plattegrond, 1695, het huis te St. Maartensdijk, Isaac Hildernisse, kopie achttiende eeuw. ZA/ZI-II-2035, afgebeeld in: Van den Broecke 1978, 156 en Den Hartog 2010, 36.Detail kasteelcomplex St.-Maartensdijk, 1696, uitsnede kaart door landmeters C. de Bye en C. Heron. NA, VTH 3444 , afgebeeld in: Den Hartog 2010, 38.Aanzicht van het kasteel van St.-Maartensdijk, 1696, gravure in Mattheus Smallegange, ‘Nieuwe Cronyk van Zeeland’. ZA/ZI-II-2038, afgebeeld in:Den Hartog 2010, 40. Kopergravures, 1743, Het Hof te St. Maartensdyk van buiten en van binnen op de stdstoren te zien, Etsen van tekeningen van C. Pronk, afgebeeld in:Zuurdeeg 2000, 33 en Den Hartog 2010, 42.‘Kaarte der Stadt en Kasteel van St. Maartensdyk A: 1744’, plattegrond door W.T. Hattinga, afgebeeld in:Den Hartog 2010, 43. Vogelvlucht, 1784, kasteel van st. Maartensdijk, gezien vanuit het oosten, kopie door Th. Verrijk, naar tekening van I. Hildernisse, 1695. ZA/ZI-II-2036 , afgebeeld in: Van den Broecke 1978, 157 en Den Hartog 2010, 37.Vogelvlucht, 1784, kasteel van St. Maartensdijk, gezien vanuit het westen, kopie door Th. Verrijk, naar tekening van I. Hildernisse, 1695. ZA/ZI-II-2037 , afgebeeld in: Van den Broecke 1978, 158 en Den Hartog 2010, 37.Gewassen pentekening, 18e eeuw, Kasteel St. Maartensdijk op ‘t Eijland Thoolen (situatie vóór 1696), door A. Rademaker, afgebeeld in:Beelaerts van Blokland 2006, 338 en Den Hartog 2010, 43. Plattegrond St.-Maartensdijk en het kasteel, 1807, in ‘Kaarteboek der stad en jurisdictie van St. Maartendijk’, J. Visser en F. Was. GA Tholen, afgebeeld in: Den Hartog 2010, 44, uitsnede 45. Kadastrale minuut, 1826, Gemeente Sint-Maartensdijk, Zeeland. Sectie E, blad 4, nr. 575 (http://watwaswaar.nl/#LM-Iu-8-ed-1v-1-293Y-1Geu---1Cu, geraadpleegd op 03-11-2010). Foto’s en (veld)tekeningen archeologisch onderzoek 1965/66, 1967, 1968, 2002/03. RCE/SCEZ, afgebeeld in: Den Hartog 2010 47 e.v.Google Earth foto, 2010, locatie terrein Hof te Sint-Maartensdijk (Documentatiecentrum NKS, digitale documentatie).
Bronnen
Beelaerts van Blokland, W., Ch Dumas, H. Ronnes, 2006, De kasteeltekeningen van Abraham Rademaker, Zwolle/Wijk bij Duurstede, 338-339. Nationaal Archief Den Haag, Archief Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1166-1580, inventaris S.W.A. Drossaers, Het archief van de Nassause domeinraad, dl.2, ’s-Gravenhage 1955.
Beelaerts van Blokland, W., Ch Dumas, H. Ronnes, 2006, De kasteeltekeningen van Abraham Rademaker, Zwolle/Wijk bij Duurstede, 338-339. Nationaal Archief Den Haag, Archief Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1166-1580, inventaris S.W.A. Drossaers, Het archief van de Nassause domeinraad, dl.2, ’s-Gravenhage 1955.
Literatuur
Arkenbout, A.A., 1986, 'Het jaar rond op de Hof te St. Maartensdijk (1457-1458)', Castellogica I (1983-1987), 217-222. Arkenbout, A.A., 1987, 'Het jaar rond op de Hof te St. Maartensdijk (1457-1458) deel 2', Castellogica I (1983-1987), 245-255. Broecke, J.P. van den, 1978, Middeleeuwse kastelen van Zeeland. Bijzonderheden over verdwenen burchten en ridderhofsteden, Delft, 153-160.Hartog, E. den, e.a. (red.), 2010, Het kasteel te Sint-Maartensdijk en zijn bewoners. Jaarboek van de Kastelenstichting Holland en Zeeland, Haarlem. Hoekstra, T.J. , H.L. Janssen, I.W.L. Moerman, 1981, Liber Castellorum. Veertig variaties op het thema kasteel, Zutphen, 54. Hollestelle, C., 1831, 'Het voormalig kasteel te St Maartendijk', Sinte Geertruydtsbronne 8(1931), 11-20; 46-55. Koopmanschap, Hans, en Dave la Fèber, 2006, 'Een 'gestapeld' kasteel. Lopend onderzoek naar het kasteel Sint-Maartensdijk', Nehalennia (220) nr. 152, 43-47. Noels, E., K.-J. Kerckhaert, M.W.A. de Koning, 2003, Verkennend archeologisch onderzoek ter plaatse van de uitbreiding van het Maartenshof te Sint-Maartensdijk, ArcheoMedia, Nieuwerkerk aan den IJssel. Renaud, J.G.N., 1966, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), *62.Renaud, J.G.N., 1967, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), *67.Renaud, J.G.N., 1968, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), *55.Steensel, A. van, 2010, ‘De middeleeuwse heren en vrouwen van Sint-Maartensdijk. Bezitters van een hoge heerlijkheid, kasteel en adellijk hof (1354-1558)’, Jaarboek van de Kastelenstichting Holland en Zeeland (2010), 7-23, 153-156. Wagenaar, J., 1753, Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, deel X, Zeeland, Amsterdam,. 539-540. Zuurdeeg, J.P.B., 2000, Het hof te Sint-Maartensdijk. Het slot van de Oranjes en hun voorzaten, Tholen. Zuurdeeg, J.P.B., 2005, In naam van Oranje, het kasteel te Sint-Maartensdijk en zijn bewoners (grotendeels gelijk aan Zuurdeeg 2000).
Arkenbout, A.A., 1986, 'Het jaar rond op de Hof te St. Maartensdijk (1457-1458)', Castellogica I (1983-1987), 217-222. Arkenbout, A.A., 1987, 'Het jaar rond op de Hof te St. Maartensdijk (1457-1458) deel 2', Castellogica I (1983-1987), 245-255. Broecke, J.P. van den, 1978, Middeleeuwse kastelen van Zeeland. Bijzonderheden over verdwenen burchten en ridderhofsteden, Delft, 153-160.Hartog, E. den, e.a. (red.), 2010, Het kasteel te Sint-Maartensdijk en zijn bewoners. Jaarboek van de Kastelenstichting Holland en Zeeland, Haarlem. Hoekstra, T.J. , H.L. Janssen, I.W.L. Moerman, 1981, Liber Castellorum. Veertig variaties op het thema kasteel, Zutphen, 54. Hollestelle, C., 1831, 'Het voormalig kasteel te St Maartendijk', Sinte Geertruydtsbronne 8(1931), 11-20; 46-55. Koopmanschap, Hans, en Dave la Fèber, 2006, 'Een 'gestapeld' kasteel. Lopend onderzoek naar het kasteel Sint-Maartensdijk', Nehalennia (220) nr. 152, 43-47. Noels, E., K.-J. Kerckhaert, M.W.A. de Koning, 2003, Verkennend archeologisch onderzoek ter plaatse van de uitbreiding van het Maartenshof te Sint-Maartensdijk, ArcheoMedia, Nieuwerkerk aan den IJssel. Renaud, J.G.N., 1966, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), *62.Renaud, J.G.N., 1967, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), *67.Renaud, J.G.N., 1968, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), *55.Steensel, A. van, 2010, ‘De middeleeuwse heren en vrouwen van Sint-Maartensdijk. Bezitters van een hoge heerlijkheid, kasteel en adellijk hof (1354-1558)’, Jaarboek van de Kastelenstichting Holland en Zeeland (2010), 7-23, 153-156. Wagenaar, J., 1753, Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, deel X, Zeeland, Amsterdam,. 539-540. Zuurdeeg, J.P.B., 2000, Het hof te Sint-Maartensdijk. Het slot van de Oranjes en hun voorzaten, Tholen. Zuurdeeg, J.P.B., 2005, In naam van Oranje, het kasteel te Sint-Maartensdijk en zijn bewoners (grotendeels gelijk aan Zuurdeeg 2000).
Documentatie
Enkele krantenartikelen rondom onderzoek in de jaren '60 (NKS documentatiemap St. Maartensdijk).Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, Middelburg. Zeeuws Archeologisch Archief; veldtekn. ROB (mede) in beeldbank.
Enkele krantenartikelen rondom onderzoek in de jaren '60 (NKS documentatiemap St. Maartensdijk).Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, Middelburg. Zeeuws Archeologisch Archief; veldtekn. ROB (mede) in beeldbank.
Bescherming gebouw
Status:
Monumentnummer: 35439
ODB Beschrijving: 'Omgracht terrein van het voormalige kasteel'.
Status:
Monumentnummer: 35439
ODB Beschrijving: 'Omgracht terrein van het voormalige kasteel'.
Bescherming terrein
Status:
Status:
Bestemming
Bestemmingsplan: J (Gemeente Tholen, Bestemmingsplan Buitengebied.)
Bestemming:
Bestemmingsplan: J (Gemeente Tholen, Bestemmingsplan Buitengebied.)
Bestemming:
Auteur en datum
Auteur: Maartje Verhoeckx, J.J.B. Kuipers
Beschrijving gemaakt: 03-11-2010, 07-03-2012
Auteur: Maartje Verhoeckx, J.J.B. Kuipers
Beschrijving gemaakt: 03-11-2010, 07-03-2012
Bouwhistorisch onderzoek RCE
N.v.t.
N.v.t.
Archeologisch onderzoek RCE
- 1966, graafwerk op de voorburcht, uitgevoerd door Renaud (ROB). De boomgaard op de hoofdburcht maakt opgraving aldaar onmogelijk. 14e-eeuwse scherven gevonden, bijgebouw, goot, muur en funderingsresten gevonden (KNOB 1966, *62).- 1967, opgraving op de verwachte locatie van het kasteel door Renaud (ROB). vondsten: stal van 30x12 m met de steunpunten van het houten skelet, Delen van ommuring en het bruggehoofd (dat de verbinding maakte met de voorburcht). Zo'n boeiende 15e-eeuwse aanleg was tot dan toe nog nergens eerder opgegraven (KNOB 1967, *67).- 1968, de bomen op de voormalige hoofdburcht zouden in de winter worden gerooid, wat onderzoek aldaar mogelijk maakte. Al spoedig bleek dat er tenminste twee grote bouwperioden zijn geweest. Tijdens de tweede is de nieuwe buitenmuur min of meer om de oude heengezet. Het front van de oudste periode, voorzien van een ingang tussen twee grote, halfrond uitspringende torens, verdween geheel bij de bouw van de nieuwe voorgevel, die vanuit de drooggemaakte gracht werd opgetrokken. De oude buitenmuur was betrekkelijk ondiep gefundeerd. Een flauw hellend talud liep van deze muur naar de gracht. Van de binnenmuren schijnt niet veel overgebleven te zijn, nadat de sloop omstreeks 1700 gevolgd werd door het afgraven van de kasteelstede om althans ten dele de grachten op te vullen (NKOB 1968, *55).
- 1966, graafwerk op de voorburcht, uitgevoerd door Renaud (ROB). De boomgaard op de hoofdburcht maakt opgraving aldaar onmogelijk. 14e-eeuwse scherven gevonden, bijgebouw, goot, muur en funderingsresten gevonden (KNOB 1966, *62).- 1967, opgraving op de verwachte locatie van het kasteel door Renaud (ROB). vondsten: stal van 30x12 m met de steunpunten van het houten skelet, Delen van ommuring en het bruggehoofd (dat de verbinding maakte met de voorburcht). Zo'n boeiende 15e-eeuwse aanleg was tot dan toe nog nergens eerder opgegraven (KNOB 1967, *67).- 1968, de bomen op de voormalige hoofdburcht zouden in de winter worden gerooid, wat onderzoek aldaar mogelijk maakte. Al spoedig bleek dat er tenminste twee grote bouwperioden zijn geweest. Tijdens de tweede is de nieuwe buitenmuur min of meer om de oude heengezet. Het front van de oudste periode, voorzien van een ingang tussen twee grote, halfrond uitspringende torens, verdween geheel bij de bouw van de nieuwe voorgevel, die vanuit de drooggemaakte gracht werd opgetrokken. De oude buitenmuur was betrekkelijk ondiep gefundeerd. Een flauw hellend talud liep van deze muur naar de gracht. Van de binnenmuren schijnt niet veel overgebleven te zijn, nadat de sloop omstreeks 1700 gevolgd werd door het afgraven van de kasteelstede om althans ten dele de grachten op te vullen (NKOB 1968, *55).
Overig onderzoek
2002, geofisisch en booronderzoek door Archeomedia/Arnicon
2002, geofisisch en booronderzoek door Archeomedia/Arnicon
Geomorfologische codering
3L20, Welvingen in getijafzettingen
3L20, Welvingen in getijafzettingen
Bodemkundige codering
Mn15A-VI, Kalkrijke poldervaaggronden; lichte zavel, profielverloop 5
Mn15A-VI, Kalkrijke poldervaaggronden; lichte zavel, profielverloop 5
Basisregistratie - er zijn in ieder geval gegevens over naam en locatie van het object, en verwijzingen naar de beschikbare afbeeldingen, literatuur, documentatie en bronnen. Aan de hand van deze informatie kan eenieder die geïnteresseerd is zich gaan verdiepen in het desbetreffende kasteel. Het is de bedoeling dat deze basisregistratie-beschrijvingen in de toekomst tot volwaardige beschrijvingen worden uitgebreid.
In bewerking - de beschrijvingen zijn veelal voorzien van meer uitgebreide informatie over de geschiedenis en bouwgeschiedenis van het kasteel. Deze beschrijvingen zijn echter nog niet door de wetenschappelijke redactie van het Kastelenlexicon gezien, of moeten nog bijgewerkt worden naar aanleiding van redactie-opmerkingen.
Volledig - deze beschrijvingen zijn door de redactie gezien en goedgekeurd.
In bewerking - de beschrijvingen zijn veelal voorzien van meer uitgebreide informatie over de geschiedenis en bouwgeschiedenis van het kasteel. Deze beschrijvingen zijn echter nog niet door de wetenschappelijke redactie van het Kastelenlexicon gezien, of moeten nog bijgewerkt worden naar aanleiding van redactie-opmerkingen.
Volledig - deze beschrijvingen zijn door de redactie gezien en goedgekeurd.