Oudste vermelding
Datum: 1514
Bron: Formsma 1973, 173.
Omstreeks 1335 komt de naam Coningscampo al voor in Lieuwerderwolde (ongeveer de voormalige gemeente Hoogkerk). Het is niet duidelijk of het dan gaat om een naam voor de streek of voor een goed. In 1514 komt het Coninghs huis voor het eerst voor. Formsma zegt het zo: 'Met Koningspoort zal ook bedoeld zijn Coninghs huis, waar de Saksers in hun oorlog tegen Groningen een brug sloegen over de Hunsinge (gedeelte Peizerdiep-Aduarderdiep)'. De borg Koningspoort is volgens Formsma tot de tweede helft van de zestiende eeuw het eigendom van de Duitse orde te Bunne. De familie Koning huurde de borg van deze commanderij. In het Wierumerzijlboek, uit de eerste helft van de zestiende eeuw, staat bovendien vermeld dat destijds 'Koninges poerte, 80 grazen besloeg' (Formsma 1973, 173).
Bezitsgeschiedenis
Tot in de tweede helft van de zestiende eeuw behoorde Koningspoort tot de commanderij van de Duitse orde te Bunne. De familie Koning, een patriciërsgeslacht uit de stad Groningen, komt voor als huurders van het goed. In het schotregister van 1540 wordt gesproken over `Salige Lubbert Coninck's landen, 82 grazen'. Zijn erfgenaam Redmar Coninck zou volgens Akkerman de bouwer zijn geweest van het buitenverblijf, Koningspoort, op dit terrein. Hoewel hij ook constateert dat het huis werd omgeven door grachten en singels, twijfelt Akkerman eraan of er sprake is geweest van een borg (Akkerman, 1976, 33,34). Formsma gaat er echter wel vanuit dat de Koningspoort een borg is geweest die in ieder geval in 1514 al bestond aangezien toen de Saksers een brug sloegen bij het `Coninghs huis'. In 1554 behoorde de Koningspoort tot Herman en Gesa Entens. Vanaf 1574 is het goed gesplitst en is er sprake van twee heerden. De één in het bezit van Bele Entens en haar moeder en de ander in het bezit van Coninx kinderen. Bij een opmeting wordt gesproken over: `Juffer Bele singel met het heem waar het huis op staat, der Koeninge singel en der Coningen dijck.'(Formsma, 1973, 173) Bij een scheiding van de Thedemagoederen in 1638 viel het land, veertig grazen groot en het huis, genaamd Coninckspoorte, door Reiner Crabbe als meier gebruikt, ten deel aan Abel van Berum. In 1683 wordt Everhardt Ringels, geconstitueerd grietman van Vredewold, genoemd als hoveling op Koningspoorte, Hoogkerk, Leegkerk en Dorkwerd. In 1702 werd de borg Koningspoort door Wesselus Ringels bewoond. Het is echter niet geheel duidelijk of dit huis wel dezelfde is als de borg waarin Herman Entens in 1554 woonde. In een oorkonde uit 1719 wordt namelijk beweerd dat het borgje van Ringels niet de `echte Koningspoort' is en dat die naam van oudsher toekomt aan behuizing, die door Jacob Hendriks meierwijze wordt gebruikt. Formsma concludeert hieruit dat het oude steenhuis `Koningspoort' plaats heeft gemaakt voor een boerderij en dat ongeveer honderd meter ten noorden daarvan een nieuw huis moet zijn gebouwd. Wanneer dit gebeurd moet zijn, wordt niet duidelijk.(Formsma, 1973, 174,175) Later in de achttiende kwamen zowel de boerderij als het borgje van Ringels in handen van Evert Joost Lewe van Aduard. In 1750 wordt zijn zoon Bernard Lewe genoemd als mede-eigenaar. Nadien horen we niets meer over de borg.
Bouwgeschiedenis
Van de bouwgeschiedenis van de borg Koningspoort weten we weinig. Aangezien er in 1514 wordt gesproken over het `Coninghshuis', waar de Saksers een brug sloegen over de Hunsinge, zal het huis voor dat jaar gebouwd zijn. In 1750 wordt het laatst gesproken over de borg Koningspoort. We weten niet wanneer de borg afgebroken is. Formsma vermoedt dat het oorspronkelijke steenhuis al eerder was verdwenen en had plaats gemaakt voor een boerderij. De borg Koningspoort waarover in de achttiende eeuw werd gesproken zou dan een nieuw huis zijn dat even ten noorden van het oude huis was gebouwd. Hij concludeert dit aan de hand van een oorkonde uit 1719, waarin een getuige meldt: `de behuizing te Hoogkerk aan het Peizerdiep, door Jacob Hindriks meierwijze gebruikt, is vanouds altijd genoemd en ook de ware Coninckspoort en niet het borgje van de heer gezworen Ringels aan het trek- en Peizerdiep.' (Formsma, 1973, 174,175) De bewijsvoering is echter dermate beperkt dat we er voorlopig vanuit kunnen gaan dat de borg pas na 1750 is verdwenen.